‘Door wrijving komt glans’

Samenvatting beleidsplan 2021 -2025:

In deze samenvatting van het beleidsplan 2021-2025 geven we de missie, de relevantie binnen het maatschappelijk middenveld en de beleidsuitdagingen van de Federatie van Marokkaanse Verenigingen (nu: FMV) weer. We lichten ook onze doelenkader toe voor het komende beleidsperiode. Daarnaast geven we onze belangrijkste zakelijke ambities weer en geven we aan hoe we dit allemaal willen bereiken.

Missie: FMV ontwikkelt met, voor en door haar leden een emancipatorische sociaal-culturele werking door burgers (voornamelijk afkomstig) uit migratie – te informeren, te sensibiliseren, te activeren en te verenigen met het doel hun maatschappelijke positie te verbeteren en hun participatie te verhogen aan een open Vlaamse pluralistische samenleving.

FMV streeft naar een inclusieve samenleving. Inclusief betekent voor onze organisatie de mogelijkheid tot een volwaardige en constructieve participatie van alle burgers binnen onze samenleving. Dit is nodig om samen maatschappelijke uitdagingen aan te pakken. Het sociaal-cultureel werk draagt de verantwoordelijkheid om die volwaardige participatie te faciliteren. We stellen vast dat er nog tal van structurele drempels zijn waar burgers uit migratie op botsen. Dit bemoeilijkt de deelname binnen verschillende domeinen van onze samenleving. We zijn ervan overtuigd dat onze organisatie een onmisbare schakel is in het democratisch proces: we zijn de brug tussen deze burgers en het beleid. Door onze voeling met het sociaal veld en meer specifiek met etnisch-culturele gemeenschappen kunnen we deze structurele drempels detecteren en gebruiken we onze signaalfunctie om de noden van de meest kwetsbare burgers in onze samenleving op de publieke en politieke agenda te plaatsen.

Daarnaast gaan we aan de hand van emancipatorische sociaal-culturele praktijken burgers in hun vrije tijd informeren, sensibiliseren, activeren en verenigingen om de eigen maatschappelijke positie te verbeteren en om samen concrete oplossingen uit te werken voor sociale vraagstukken. Verder willen we deze groepen ook empoweren opdat ze sterk genoeg in hun schoenen staan om bruggen te slaan naar andere groepen en de bredere samenleving. Het verenigingsleven zien we immers als een hefboom voor het verwezenlijken van maatschappelijke verandering. We creëren veilige ruimtes waar ieder zijn eigenheid en waarde behoudt, met het EVRM als leidraad, om zulke vruchtvolle uitwisselingen en goede praktijken te laten ontstaan en waar taboes niet worden vermeden, maar op een constructieve manier besproken worden. Dit komt uiteindelijk ten goede van heel de samenleving.

We focussen ons in dit beleidsplan op de beleidsuitdagingen die voor ons, rekening houdend met onze doelgroep én de brede samenleving, de meest urgente kwesties voor de komende beleidsperiode zijn. Omdat onze bijdragen in tijd en in middelen begrensd zijn, beperken we ons tot een gelimiteerd maar nog steeds ambitieus doelenkader.

Vanuit de gegevensverzameling, discussies binnen het team, en inhoudelijke input van de afdelingen komt FMV tot de volgende beleidsuitdagingen:

  • de toenemende polarisatie in het algemeen, en in het bijzonder tussen moslims en niet-moslims;
  • de strijd tegen racisme en discriminatie;
  • de grote ongelijkheid binnen het onderwijs;
  • armoedebestrijding;
  • individualisering en de hedendaagse vrijwilliger.

Onderstaande doelenkader is gericht op een thematische aanpak van ons afdelingswerk. Hieronder overlopen we de gekozen doelstellingen.

Strategische doelstelling 1

FMV heeft acties ontwikkeld en ondersteunt acties van haar leden om polarisatie tegen te gaan.

  • D. 1.1.: FMV ontwikkelt acties om de kloof tussen verschillende groepen te verkleinen.

Strategische doelstelling 2

FMV heeft acties opgezet om racisme en discriminatie tegen te gaan.

  • D. 2.1.: FMV maakt mensen weerbaar tegen racisme en discriminatie, door acties op te zetten rond deze thematiek.
  • D. 2.2.: FMV neemt als belangenbehartiger de signaalfunctie op door met partnerorganisaties acties op te zetten die racisme en discriminatie aanklagen.

Strategische doelstelling 3

FMV heeft de leerwinst van kinderen met een migratieachtergrond via de ouders en buiten de schoolmuren verhoogt.

  • D. 3.1.: FMV bouwt een leerplatform uit voor ouders van kinderen met leermoeilijkheden met als doel deze ouders te vormen, te empoweren en te responsabiliseren.
  • D. 3.2. FMV ondersteunt de acties van haar leden rond onderwijs en ontwikkelt hierrond leermiddelen.

Strategische doelstelling 4

FMV heeft verenigingen ondersteund in het werken rond het thema armoede.

  • D. 4.1.: FMV ontwikkelt een visie op de aanpak van armoedebestrijding.
  • D. 4.2.: FMV versterkt de netwerking tussen haar leden die rond het thema armoede werken.
  • D. 4.3.: FMV neemt haar signaalfunctie op inzake armoede bij de doelgroepen.

Strategische doelstelling 5

Het vrijwilligersnetwerk van FMV is uitgebreid en het aanbod van FMV is aantrekkelijker voor de “nieuwe vrijwilliger”.

  • D. 5.1.: FMV moderniseert haar aanpak om de “nieuwe vrijwilliger” te bereiken, met een focus op jongvolwassenen en vrouwen.

Binnen bovenstaande kader kiezen we voor volgende functiemix: nl. de gemeenschapsvormende en de maatschappelijke bewegingsfunctie. De kernfuncties spelen bovendien ook op elkaar in:

– als groep word je sterker om maatschappelijk beweging te maken;

– door de kritische rol die we opnemen (stem vertolken van burgers uit migratie naar beleid en het empoweren van burgers uit migratie) worden groepen en gemeenschappen gevormd.

Met de kwaliteit van ons afdelingswerk als rode draad plaatsen we de vrijwilligers, de medewerkers en de brede samenleving centraal. Het professioneel beleid van FMV waakt er over dat we telkens werken vanuit onze missie en visie, de waarden van de organisatie en het doelenkader waar we voor gekozen hebben. We zetten extra in op de kwaliteitszorg met betrekking tot het personeelsbeleid, een coherent verhaal en manier van werken over de verschillende regio’s waar we gevestigd zijn en een sterke en realistische plannen.

Omgevingsanalyse:

Externe gegevensverzameling

Voor de externe dataverzameling geven we de trends mee die we als middenveldorganisatie aan de hand van de DESTEP-analyse onderscheiden. We maakten verder ook gebruik van focusgroepen en interviews bij leden, vrijwilligers en externe partners om een goed beeld te krijgen van de bestaande noden vanuit onze doelgroep, welke uitdagingen ons te wachten staan en welke rol FMV hierin speelt. Hieronder volgt een overzicht van de verschillende trends:

DESTEP-omgevingsanalyse

Het gebruiken van de DESTEP-analyse bleek heel geschikt te zijn om een helder beeld te krijgen van de externe omgeving waarin onze organisatie actief is. DESTEP is een acroniem voor externe variabelen, nl. de demografische, economische, sociale, technologische, ecologische en politieke trends waar onze organisatie geen controle over heeft. Deze zijn belangrijk om de juiste keuzes te maken voor de strategische en operationele doelstellingen waar we de komende jaren aan willen werken.

Demografische trends

Hieronder vatten we de belangrijkste tendensen samen voor de demografische veranderingen in België, meer specifiek in Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. We gebruiken hierbij voornamelijk data uit de overheidsstatistieken (VMIM, VRIND, Statbel, Statistiek Vlaanderen, …).

Bevolkingstoename

Op 1 januari 2019 telt België ongeveer 11,4 miljoen inwoners, waarvan 6,6 miljoen in Vlaanderen gevestigd zijn en 1,2 miljoen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Dit is een bevolkingstoename van 0,49% sinds 1 januari 2018 (Het Belgisch Statistiekbureau, 2019). In de publicatie “Bevolkingsvooruitzichten” van het Federaal Planbureau voorspelt men dat de bevolking in Vlaanderen en Brussel blijft toenemen tussen de periode 2018 en 2070 (Het Federaal Planbureau, 2019). De bevolkingstoename sinds 2018 is niet enkel het gevolg van een positief natuurlijk saldo (meer geboorten dan overlijdens, ondanks de dalende trend van het aantal geboorten), maar ook van een positief migratiesaldo (meer immigratie dan emigratie). Vooral de internationale migratie is de
drijvende kracht achter de bevolkingsgroei. Zo vestigden 60.157 personen zich vanuit het buitenland in het Vlaams Gewest, terwijl 31.045 mensen vertrokken. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest waren er 44.873 immigranten tegenover 26.343 emigranten (Het Federaal Planbureau in Statbel, 2019).

Vergrijzing en ontgroening

Een tweede zeer duidelijke trend is de toenemende vergrijzing en verzilvering van de bevolking met daaraan gekoppeld een toenemende zorgvraag. In Vlaanderen is 1 op 5 meer dan 65 jaar oud (Statistiek Vlaanderen, 2019). De vergrijzing treft Brussel niet zo hard als de andere gewesten: Brussel kent een relatief jonge populatie met een groter aandeel van mensen tussen 0 -17 jaar dan de mensen ouder dan 67 jaar (Het Federaal Planbureau in Statbel, 2019). De technologische doorbraak in de medische wereld draagt bij tot de verbetering van onze levenskwaliteit, waardoor we langer leven. Maar hoe langer we leven, hoe meer en hoe anders onze zorg georganiseerd moet worden. Door de toename van de vergrijzing stijgt het aantal eenpersoonshuishoudens. In Brussel bestaat 46% van de huishoudens uit alleenstaanden. In Vlaanderen is dat 32%. (Het Belgisch Statistiekbureau, 2019) De vergrijzing vormt ook een uitdaging voor onze welvaartsstaat: de betaalbaarheid van het sociaal zekerheidssysteem staat onder druk. De ontgroening van de bevolking zorgt ervoor dat het aandeel van de actieve bevolking steeds krimpt. Zoals al eerder vermeld is de impact van de ontgroening en vergrijzing in Brussel kleiner (Het Federaal Planbureau in Statbel, 2019).

Gezinsverdunning

In het algemeen stijgt het aantal huishoudens in België. Niet enkel stijgt het aantal eenpersoonshuishoudens, zoals hierboven vermeld, ook daalt het aantal kinderen per huishouden. Deze twee fenomenen zorgen voor een gezinsverdunning van de Belgische bevolking. Het aandeel van de huishoudens bestaande uit samenwonenden of éénoudergezinnen groeit (Het Federaal Planbureau, 2017).

Verkleuring en superdiversiteit

Voor de gegevens over het aandeel mensen met een migratieachtergrond gebruiken we de cijfers van de Vlaamse Migratie- en Integratiemonitor (VMIM) 2018 en Samenleven in Diversiteit (SID). Ze maken de som van het aantal personen met een huidige buitenlandse nationaliteit (vreemdelingen), het aantal dat als vreemdeling is geboren en ondertussen Belg is geworden en het aantal als Belg geboren personen met minstens één ouder met een buitenlandse geboortenationaliteit. Dit geeft dan het totaal aantal personen van buitenlandse herkomst weer (VMIM, 2018). In België wonen er in totaal 3,3 miljoen personen van buitenlandse herkomst of 30% van de totale bevolking. Het Vlaams Gewest telde begin 2016 20,5% mensen van buitenlandse herkomst. Tegenover 2009 is dit een stijging van 5%. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest lag dit percentage beduidend hoger: 71% van de bevolking is van buitenlandse afkomst en in het Waals Gewest is dit 32%. Vooral de Vlaamse grote steden en Brussel verkleuren. Dirk Geldof schreef dit al in 2013 in het artikel ‘Superdiversiteit als onverwerkte realiteit: Een uitdaging voor het sociaal werk’( Geldof, 2013). Het aantal mensen met een migratieachtergrond neemt steeds toe. In het Brussels Gewest en Antwerpen hebben respectievelijk 71% en 50,1% van de bevolking een vreemde afkomst (VMIM, 2018 en Stad in Cijfers, 2019). Etnisch-culturele minderheidsgroepen worden meerderheid. Men spreekt dan van meerderheids-minderhedensteden: de meerderheid van de inwoners bestaat uit etnisch-culturele minderheden (Geldof, 2013). Volgens het VMIM is de bevolking van buitenlandse herkomst gemiddeld genomen beduidend jonger dan de bevolking van Belgische herkomst. Deze laatste vergrijst terwijl de bevolking van buitenlandse herkomst een hoog geboortecijfer kent. Dit resulteert tot een sterke bevolkingstoename en een toenemende zichtbare diversiteit (VMIM, 2018).

Als we meer specifieke cijfers willen van de verschillende herkomst zouden we eerst de groep van mensen met een migratieachtergrond moeten splitsen in mensen met een buitenlandse nationaliteit (vreemdelingen) en mensen met de Belgische nationaliteit. Twee derden van de vreemdelingen zijn EU-burgers. Opgesplitst naar nationaliteit zijn de Nederlanders de grootste groep vreemdelingen (25%), gevolgd door de Polen (7%), de Roemenen (5%), de Marokkanen (5%), de Italianen en de Bulgaren (elk 4%) (VMIM, 2018). Wanneer we stilstaan bij de groep mensen van Marokkaanse en Turkse afkomst, speelt het migratieverhaal een grote rol. Aangezien die migratiestromen al in de jaren 60 België bereikten hebben een groot aandeel personen uit deze herkomstgroepen zelf de Belgische nationaliteit verworven of zijn ze als Belg geboren. Het aantal personen van Turkse herkomst ligt 6,6 keer hoger dan het aantal personen met een huidige Turkse nationaliteit, bij de personen van Marokkaanse herkomst is dat 5,5 keer hoger. Met de huidige geopolitieke conflicten is er een grote groep vluchtelingen op zoek naar een veilige haven. Volgens het Commissariaat-Generaal van Vluchtelingen en Staatlozen dienden in 2017 19.688 personen een verzoek om internationale bescherming in bij de Dienst Vreemdelingenzaken. Dat aantal is vergelijkbaar met dat van 2016 en ligt veel lager dan in 2015. Er werden in België vooral asielaanvragen ingediend door personen uit Syrië, en Afghanistan en Irak. In Vlaanderen wonen nu meer dan 170 verschillende nationaliteiten. Vooral in grote steden zoals Antwerpen en Gent en ook in Brussel zien we deze diversiteit stijgen (De Standaard, 2014). Maar hier merken we niet enkel een diversiteit aan afkomst binnen de migratiegroep. Zoals een deel van de voorgaande cijfers aantonen, kunnen we niet uitgaan van een homogene groep van mensen met een migratieachtergrond. Dirk Geldof spreekt over superdiversiteit binnen onze samenleving. Hij legt deze term uit als meer dan een kwantitatief gegeven, het gaat nl. over de diversiteit binnen de diversiteit (Geldof, 2013). Het individu is in se super divers: klasse, sociaal-economische status, opleiding, gender, afkomst, levensbeschouwing, seksuele voorkeur, … zijn allemaal sociale identiteiten waarover een individu beschikt. Iedereen maakt deel uit van verschillende sociale groepen. Mensen met een andere afkomst dan de dominante meerderheid worden vaak aangesproken op hun afkomst of ‘vreemde cultuur’. De identiteit van deze mensen wordt dan foutief gereduceerd tot hun etnische of religieuze identiteit die maar één facet is van hun complexe identiteit. Dit leidt tot veralgemeningen,
vooroordelen en een zeer simplistisch beeld van mensen met een andere herkomst. Termen zoals ‘migrant’ of ‘allochtoon’ kunnen we niet meer gebruiken om de zogenaamde andere mee te benoemen. Nieuwe migranten hebben verschillende culturele achtergronden, opleidingsniveaus en verschillende sociaal-economische statussen. Ook hebben ze een verschillend verblijfsstatuut, andere migratiemotieven, een andere band met de herkomstlanden, enz.

Economische trends

Hoewel in de economische ruimte heel wat trends waar te nemen zijn, bespreken we hieronder kort een beperkt aantal, zoals de levenstandaard, de levenskwaliteit en de tendensen op de arbeidsmarkt. Om deze trends te bespreken maakten we gebruik van rapporteringen van het Federaal Planbureau (FPB), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en Statistiek Vlaanderen.

Levensstandaard stijgt, levenskwaliteit en welzijn dalen

In het verleden werden levensstandaard en levenskwaliteit gemeten aan de hand van gegevens die aantonen hoe het met de welvaart van het land gesteld is. Gegevens zoals de economische groei en het Bruto Binnenlands Product waren de maatstaven om na te gaan of inwoners van België het goed hadden of niet. Sinds 2016 is men hier van afgestapt omdat deze gegevens geen volledig beeld gaven. Het Federaal Planbureau (FPB) introduceerde toen een nieuwe set indicatoren die in het rapport “Aanvullende indicatoren naast het bbp” (Federaal Planbureau, 2019) werden toegevoegd. Naast economische groei kijkt men ook naar de inkomenskloof, gezondheid, werkomstandigheden, enz. Uit het boven vernoemd rapport blijkt dat de levensstandaard in België steeds stijgt. Het inkomen per huishouden, voor Vlaanderen, steeg van 1.975 euro per maand in 2006 tot 2.130 euro in 2017. Dit ligt hoger dan het Europees gemiddelde (Statistiek Vlaanderen, 2018). Logisch lijkt dan dat de levenskwaliteit ook stijgt, maar onderzoek wijst uit dat de tevredenheid van de burger hierover steeds afneemt. Gemiddeld verdienen mensen meer en stijgt de koopkracht (veel producten worden steeds meer betaalbaar), maar niet iedereen kan hiervan meegenieten. Uit de indexen van de consumptieprijzen blijkt dat de prijzen voor huisvesting, water, elektriciteit, gas en andere brandstoffen tussen de jaren 2016 en 2019 zeer snel stegen tegenover de gemiddelde prijs (Het Belgisch Statistiekbureau, 2019). Huishoudens die een laag en/of één inkomen hebben worden hierdoor het hardst getroffen. Duurzame energiezuinige oplossingen zijn ook niet voor iedereen betaalbaar. Sinds de economische crisis in 2008 blijft ook het welzijn dalen door de achteruitgang van de gezondheidstoestand, meer bepaald de mentale gezondheid: we hebben meer te kampen met obesitas, burn-outs, depressies en stress. Tussen 2015 en 2017 steeg het welzijn, maar niet genoeg om opnieuw de waarden van voor de crisis te bereiken. Hier lijdt de lage middenklasse het meest onder: zij verdient net te veel om sociale tarieven of bijstand te krijgen (FPB, 2019).

Toenemende dualisering van de arbeidsmarkt

Zoals we hierboven kunnen afleiden (stijging van de levensstandaard) blijft de welvaart steeds toenemen en dit voornamelijk ten voordele van de rijken. Men spreekt over de dualisering van de
samenleving: de kloof tussen rijk en arm wordt steeds groter. We stevenen ook af op een toenemende dualisering van de arbeidsmarkt, waarbij door digitalisering vooral jobs van de lagere klasse en middenklasse zullen verdwijnen, zoals jobs in de industrie en andere handenarbeid, maar ook administratieve jobs en loketfuncties. In verschillende sectoren worden werknemers door robots en machines vervangen. 4,5 miljoen werkenden zullen hun skills regelmatig moeten upgraden doordat hun job verdwijnt of verandert. Er komen wel veel vacatures bij, nl. 584 000 in 2030 die zonder maatregelen niet ingevuld geraken. Wat overblijft, zijn dus vooral jobs voor hoger geschoolden en de minst betaalde jobs in de zorg, horeca en poetshulp (Agoria, 2018).

De dualisering van de arbeidsmarkt is ook zichtbaar in de cijfers die de werkzaamheidsgraad weergeven. In België is de ongelijkheid op de arbeidsmarkt groot. Dit blijkt uit de lagere werkzaamheidsgraad bij niet-EU’ers. In 2018 was 74,6% van de personen tussen 20 en 64 jaar die geboren zijn in België aan het werk, in Brussel is dit 61,4%. Voor de personen geboren in de EU ligt dit op 72,4%. De kloof met de personen geboren buiten de EU is met 13 procentpunten echter veel hoger. Bij alle herkomstgroepen ligt de werkzaamheidsgraad veel lager bij vrouwen dan bij mannen. Ook de werkloosheidsgraad geeft aan dat deze bijna vier keer hoger ligt bij mensen geboren buiten de EU dan bij personen geboren in België en bijna drie keer hoger bij personen geboren in de EU. Ook de cijfers rond het verschil in werkintensiteit op huishoudniveau zijn hierbij belangrijk: 8% van de personen geboren in België en 10% van de personen geboren in België leefden in een gezin waar de volwassenen respectievelijk nauwelijks of niet werkten. Voor mensen buiten de EU geboren bedraagt dit cijfer 31%! Daarbij geldt dat bij respondenten van Marokkaanse of Turkse origine 49% uit een éénverdienersgezin komen. 20% uit deze groep respondenten gaf aan dat ze tot een gezin behoorden zonder werkenden (Statistiek Vlaanderen, 2019). Daarnaast kampen we met een hoge jeugdwerkloosheid tegenover de druk om langer aan het werk te blijven, dit om het draagvlak van onze sociale zekerheid te verzekeren (door de vergrijzing). De jeugdwerkloosheid daalt de laatste jaren zowel in Antwerpen als in Brussel (meer), maar het grootste struikelblok blijft om werkervaring op te bouwen en duurzaam werk te vinden (VDAB,
2018). Hierbij zijn bepaalde groepen meer kwetsbaar dan andere groepen. We kijken specifiek naar jongeren met een andere herkomst.

– Jongeren met een andere origine hebben meer kans om de school te verlaten zonder diploma. Het opleidingsniveau van de moeder heeft een belangrijke invloed op de onderwijskansen. Wie zonder diploma de schoolbank verlaat, heeft minder kans op werk (VDAB, 2015).

– Jongeren met een migratieachtergrond stromen moeilijk door naar het hoger onderwijs. Ze zijn dus vaker laaggeschoold dan hun leeftijdsgenoten van Belgische afkomst. Laaggeschoolde jongeren hebben gemiddeld slechts één jaar een baan in de periode van vijf jaar na het afstuderen. Bij hooggeschoolden gaat het over gemiddeld drie jaar in diezelfde periode.

– Door racisme en discriminatie komen jongeren met een migratieachtergrond minder snel aan de bak. De Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg en het Interfederaal Gelijke kansencentrum Unia schrijven in hun net verschenen tweejaarlijkse Socio-economische Monitoring dat in geen enkel EU-land de etnische arbeidsdiscriminatie zo groot is als in België. Een betere opleiding vergroot bij alle groepen de kansen op werk, maar bij een identieke scholing blijven er hardnekkige ongelijkheden bestaan tussen mensen van Belgische en vreemde herkomst (FOD; Unia, 2017).

Dit laatste wordt ook door verschillende academici waaronder Johan Wets van het HIVA in het artikel “Leidt racisme tot een braindrain?” bevestigd. Zo blijken vooral hoger opgeleide Vlamingen met Arabische of Turkse roots naar het buitenland te vertrekken omwille van racisme op de arbeidsmarkt. Men spreekt over een integratieparadox: mensen met een migratieachtergrond, vaak uit de tweede of derde generatie, die hoogopgeleid zijn en goede banen hebben, blijken sneller ontgoocheld te zijn in de samenleving. Ze zijn zich meer bewust van discriminatie en racisme en voelen zich ondanks hun perfecte “integratie” nog steeds een tweederangsburger (De Morgen, 2017).

Ondernemerschap in opmars

Volgens een studie van het FOD in 2015 is 68,5% van de zelfstandigen in België van Belgische origine, 20,8% van vreemde origine en 10,6% van onbepaalde origine. In de periode 2008-2015 groeide de categorie vreemde origine drie keer sneller dan de Belgische origine (39,8% tegenover 14,5%). Alle groepen binnen vreemde origine groeiden sterk (FOD Economie, 2019). Er is meer geloof in zelfstandig ondernemerschap en het aantal ondernemingen neemt toe. Hierdoor behoudt Vlaanderen de voorbije jaren zijn positie betreffende welvaartscreatie ten opzichte van de Europese landen. Ondernemen is vooral hip bij jongvolwassenen: zo is bijna 1 op 3 startende ondernemers jonger dan 30 jaar. Door de motiverende beleidsmaatregelen heerst er vandaag een
starterscultuur in ons land. Zo combineren steeds meer studenten hun studies met een eigen zaak, vooral mede door de digitalisering (e-commerce, sociale media, IT, …) (Acerta, 2019). Ook bij jongeren met een migratieachtergrond ervaren we een opmars van het ondernemerschap. Net als hun leeftijdsgenoten van Belgische afkomst staan ze niet ongevoelig tegenover de huidige
technologische ontwikkelingen en de gunstige beleidsmaatregelen, maar daar bovenop motiveren racisme en discriminatie op de arbeidsmarkt hen om voor een eigen zaak te gaan.

Sociologische / culturele trends

Aanhoudende etnische ongelijkheid binnen het onderwijs

Volgens het rapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) van 2018 zijn de cijfers die de sociale ongelijkheid meten desastreus. Zo is de sociale achtergrond van leerlingen nog steeds een bepalende factor voor hun schoolcarrière. Vooral in Vlaanderen zijn we er niet in geslaagd om dit af te zwakken (OESO, 2018). Naast de sociale achtergrond blijkt ook de etnische achtergrond van belang te zijn als we kijken naar de studieloopbaan van kinderen. In een onderzoek van Agirdag en Korkmazer uit 2015 probeerde men het samenspel tussen etniciteit enerzijds en de sociaal-economische status (SES), de cognitieve vaardigheden en de taalachtergrond anderzijds empirisch te bestuderen. De resultaten van het onderzoek wezen uit dat er een grote kloof bestaat tussen de onderwijsprestaties van leerlingen van Belgische herkomst en die van leerlingen van Turkse en Marokkaanse origine. Een korte samenvatting van de belangrijkste bevindingen.
– De etnische ongelijkheid is groter tussen leerlingen uit de hogere SES-groepen, terwijl deze veel kleiner is tussen leerlingen met een Belgische afkomst en leerlingen met een migratieachtergrond uit minder welgestelde gezinnen. Hun onderwijsprestaties lijken meer op elkaar. Hoe hoger de SES van de kinderen afkomstig uit migratie, hoe beter ze presteren. Dit zien we ook bevestigd in de resultaten van het PISA-onderzoek (OESO, 2015).
– De cognitieve vaardigheden spelen voor alle groepen een rol: hoe hoger, hoe beter de prestaties. Het effect hiervan is vooral zichtbaar voor leerlingen van Belgische herkomst. De etnische kloof is hierbij vooral groot bij kinderen met hogere cognitieve vaardigheden, wat erop wijst dat het talent van leerlingen van buitenlandse afkomst te weinig gezien en benut wordt. Hoogbegaafde kinderen van Marokkaanse en Turkse afkomst behalen onderwijsprestaties van het niveau van medium-laagbegaafde kinderen.
– Het belang van de thuistaal is overschat bij het onderzoeken van onderwijsprestaties vankinderen met een migratieachtergrond. Zo blijkt dat kinderen van Belgische afkomst die Nederlands thuis spreken beter presteren dan kinderen van dezelfde groep die thuis een andere taal spreken. Dit geldt echter niet voor de groep leerlingen met een migratieachtergrond: leerlingen uit deze groep die thuis Nederlands spreken, presteren even sterk als leerlingen die thuis geen Nederlands spreken. Agirdag en Korkmazer besluiten dat etnische ongelijkheid geen kwestie is van gebreken maar dat het onderwijssysteem zich schuldig maakt aan ‘institutioneel racisme’. In België slaagt men er niet in om de capaciteiten en talenten van leerlingen met een migratieachtergrond te benutten (Agirdag & Korkmazer, 2015).

De resultaten van het PISA-onderzoek in 2015 wijzen ook op een grote achterstand wat betreft de wetenschappelijke geletterdheid van leerlingen met een migratieachtergrond tegenover leerlingen van Belgische afkomst. Zo is er een verschil van iets meer dan 80 punten, dat gelijk staat aan meer dan twee schooljaren achterstand. Dat is een aanzienlijk verschil, Vlaanderen scoort het slechtst in vergelijking met de andere EU-landen (OESO, 2015). Laten we verder kijken naar het opleidingsniveau. De cijfers voor de algemene opleidingsgraad van de bevolking in België van het SID-rapport vertellen ons dat bij de personen geboren buiten de EU het aandeel laagopgeleiden 44% bedraagt, bij personen geboren in België 19% en bij de personen geboren in een EU-land 25% (VMIM, 2018). Mensen met een migratieachtergrond zijn dus vaker laagopgeleid en hun kinderen hebben meer kans om dezelfde opleidingsgraad als hun ouders te behalen. Uit de resultaten van de SID-survey blijkt ook dat jongeren met een migratieachtergrond meer vertegenwoordigd zijn in het BSO en in het BUSO (respectievelijk 13% en 11%), dan in het TSO (6%) en ASO (4%). Het aandeel leerlingen van buitenlandse herkomst ligt op 23% in het deeltijds beroeps secundair onderwijs. Ze verlaten vaker het secundair onderwijs zonder diploma en hebben meer dan
dubbel zoveel kans om NEET (not employed and educational trained) te zijn (VMIM, 2018).

Jongeren die het secundair onderwijs verlaten zonder diploma:
– 24% met een EU-nationaliteit;
– 38% met een niet-EU-nationaliteit;
– 10% met een Belgische nationaliteit
en
– 22% met een niet-Nederlandse thuistaal;
– 7% met Nederlands als thuistaal.

We stellen dus helaas vast dat de etnische ongelijkheid binnen het onderwijs na meer dan 50 jaar migratie nog steeds niet is afgenomen (Unia, 2017). Dit maakt dat hun kansen op de arbeidsmarkt ook verkleinen. Gezien de snelle demografische groei van jongeren met migratieroots in de grote steden (In Antwerpen 75% van de jongeren tussen 0-9 jaar) zal er zich een enorm sociaal bloedbad voltrekken, als we niet ingrijpen. Zonder daadkrachtig beleid en concrete maatregelen zal een meerderheid van de burgers in de marge van onze samenleving terecht komen.

Toenemende (kinder)armoede

Het armoederisico blijft toenemen. Cijfers uit de Vlaamse Armoedemonitor van 2017 geven weer dat ongeveer 10% van de Vlamingen met een inkomen onder de armoederisicodrempel hiermee moet rond komen, wat gelijk is aan ongeveer 650.000 personen uit de bevolking. Deze mensen lopen een verhoogd risico op armoede. In deze groep van mensen vinden we voornamelijk personen uit éénoudergezinnen, personen in grote gezinnen en alleenstaanden. Mensen met een job hebben minder risico om in armoede terecht te komen. Toch garandeert het hebben van een job niet altijd dat je niet in armoede kan vervallen. Er is een stijging van het aantal “werkenden armen”, ondanks de economische groei: 90.000 werkende Vlamingen moeten rondkomen met een huishoudeninkomen onder de armoederisicodrempel. Het risico op armoede ligt het hoogst bij de leden van gezinnen waar niet of beperkt wordt gewerkt, terwijl bepaalde groepen (ouderen, personen met een handicap, personen geboren buiten de EU en laaggeschoolden) nog steeds moeilijk toegang tot de arbeidsmarkt vinden. (Vlaamse Armoedemonitor, 2017) De te hoge woonkost vormt eveneens een armoederisico voor iemand met een laag inkomen. Er is een groot tekort aan degelijke en betaalbare woningen in Vlaanderen, vooral in de grootsteden. Dit tekort zorgt ervoor dat de zwakkeren in onze samenleving nog steeds in slechte omstandigheden wonen, te veel betalen voor hun woning en hun energiefacturen waardoor hun budget krimpt. Ze wonen vaak in slecht geïsoleerde woningen, waardoor ze meer energie verbruiken.30 Door de slechte staat van de (huur)woningen kampen deze groepen vaker met gezondheidsproblemen en betalen ze meer aan gezondheidszorg. Vooral ouderen, eenoudergezinnen en alleenstaanden, werklozen, gezinnen waar slechts beperkt wordt gewerkt, huurders, de laagste inkomensgroepen en personen geboren buiten de EU hebben vaker te kampen met deze gevolgen. Kijken we specifiek naar de herkomst van mensen die in armoede leven of meer risico hebben om daarin te vervallen, dan zien we dat dit een realiteit is voor mensen met een migratieachtergrond. Cijfers uit de SID-survey tonen aan dat het aandeel personen dat moet rondkomen met een inkomen onder de armoederisicodrempel 4 keer hoger ligt bij mensen met een migratieachtergrond geboren buiten de EU (binnen dit onderzoek werden respondenten bevraagd van Belgische, Spaanse, Italiaanse, Roemeense, Congolese, Marokkaanse en Turkse herkomst) dan bij personen geboren in België (VMIM, 2018).

Het Netwerk tegen Armoede spreekt over “Gekleurde Armoede”. Waarom dit onderscheid? Ook al zijn de uitsluitingsmechanismen dezelfde voor alle mensen die in armoede leven, toch doen bijkomende factoren wel de maatschappelijke kwetsbaarheid van bepaalde groepen toenemen. Daarnaast culturaliseert men vaak de link tussen mensen met een migratieachtergrond en armoede,
waardoor het probleem zo onder de radar blijft (Netwerk tegen Armoede, 2015). Om deze redenen kiezen het Netwerk tegen Armoede en ook andere organisaties ervoor om dit probleem ook een naam te geven, ondanks de tegenkanting van verschillende partijen waaronder ook binnen het middenveld. De benaming heeft namelijk een negatieve connotatie. De Vlaamse Regering wil tegen 2020 het aantal personen met een inkomen onder de armoederisicodrempel met 30% verminderen. Ook is de strijd tegen kinderarmoede een belangrijke prioriteit van het Vlaamse armoedebeleid, gezien het toenemende aantal kinderen dat in armoede leeft in Vlaanderen (Vlaamse Armoedemonitor, 2017).

We lijsten volgende bevindingen op uit data van Kind en Gezin:
– 13,76% van de Vlaamse kinderen van 0 tot 17 jaar leefde in 2017 in een huishouden met een inkomen onder de armoederisicodrempel. Het gaat hier vaak om kinderen uit eenoudergezinnen, grote gezinnen, gezinnen waar niet of slechts beperkt wordt gewerkt, laagopgeleide gezinnen, gezinnen die hun woning huren of uit gezinnen waar minstens één ouder geboren is buiten de EU.
– 33,5% van de kinderen tussen 0 en 3 jaar waarvan de moeder bij haar geboorte niet de Belgische nationaliteit had, wordt in kansarmoede geboren. Voor kinderen met Belgische moeders is dat 6,1%.
– 50,9% van de kinderen in kansarmoede leeft in een grootstad of in één van de centrumsteden. (Kind en Gezin, 2018)

De stijging van de kansarmoede-index bij kinderen met een moeder met een niet-Belgische geboortenationaliteit en de demografische groei van het aantal kinderen uit migratie31 geven een verklaring voor het toenemen van de kansarmoede in Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (Kind en Gezin, 2018).

Uit bovenstaande cijfers concluderen we dat heel wat kinderen en volwassenen al heel jong in hun kansen beperkt worden. Armoede gaat niet enkel over een tekort aan inkomen, maar ook over de achterstelling binnen verschillende domeinen zoals het onderwijs, de arbeidsmarkt, de huisvesting, enz. Het is een geheel van onderling verbonden vormen van uitsluiting. Daarnaast hebben mensen met een migratieachtergrond binnen al deze levensdomeinen te kampen met extra drempels zoals racisme en discriminatie, zowel op individueel als structureel vlak. Hierover meer in de volgende paragraaf.

Racisme en discriminatie: zowel verdoken als expliciet

Volgens het jaarrapport van 2017 van Unia kregen ze 6.602 meldingen over vermoedelijke discriminatie, haatboodschappen en haatmisdrijven. Dit is een stijging van 17,5% in vergelijking met het voorgaande jaar en 56,2% in vergelijking met de afgelopen 5 jaar. Deels heeft dit te maken met een betere toegankelijkheid van de meldpunten op lokaal niveau en de acties rond racisme en discriminatie die aandacht kregen in de actualiteit (Unia, 2018).

Van de meldingen zijn:
– 36,6% vragen van bijstand;
– 29% gewone meldingen zonder vraag om bemiddeling;
– 16,4% vragen om informatie.

De meldingen gaan vooral over de domeinen werk, goederen en diensten (vb. huisvesting), media/internet, onderwijs en samenleving, met vooral een opvallende stijging van meer dan 60% van het aantal meldingen voor werk en onderwijs en een beduidende toename van 11,3% van het aantal dossiers in het domein samenleving (publieke ruimte of in de buurt). De criteria waren voornamelijk “raciaal”, handicap, geloof of levensbeschouwing en leeftijd (Unia, 2018). Van alle boven vernoemde meldingen werden in totaal 1.530 dossiers afgesloten volgens het jaarrapport van 2017. Unia bevestigde voor 44% van deze dossiers dat er een vermoeden van discriminatie was (Unia, 2018). Naast de meldingen van racisme en discriminatie die ervoor zorgen dat mensen uitgesloten worden van werk, onderwijs, huisvesting, en diensten, blijft ook het aantal dossiers over haatboodschappen in de sociale media toenemen met een toename van meer dan 30% in 2017 tegenover 2016 en meer dan 270% in de afgelopen 5 jaar! En dit vooral op grond van “raciale”, geloofs- of levensbeschouwingscriteria. 93,4% van de dossiers spelen zich af op Facebook. Van de meldingen die op grond van laatst genoemde criteria werden geregistreerd bij Unia hebben deze het vaakst betrekking met islam (85%) (Unia, 2018). De trend naar een samenleving die meer openlijk racistische uitspraken doet en zelfs agressie gebruikt, wordt door Els Keytsmans, directeur van Unia, in de media bevestigd en is zeer verontrustend (VRT, 2019 maart 21). Na de aanslagen op 22 maart 2016 in de luchthaven van Zaventem en in het metrostation van Maalbeek steeg niet alleen de angst voor moslims maar ook het aantal meldingen van islamofobie bij Unia. De getuigenissen die Unia ontvangt via zijn netwerk wijzen op een harder klimaat voor moslims (Unia, 2016). In het domein onderwijs blijft het hoofddoekenverbod de belangrijkste reden om een dossier te openen. In volgende grafieken van het cijferverslag van 2017 van Unia zien we dat er ook binnen het domein politie en justitie meer dossiers werden geopend (Unia, 2018).

Uit recent onderzoek van de VUB en het platform “Praktijktesten Nu” blijkt dat 40% van de mensen met een migratieherkomst die informeren naar een huurwoning wordt gediscrimineerd (VUB Today, 2018). Voor deze mensen versterken racisme en discriminatie nog meer de uitsluitingsmechanismen die armoede met zich meebrengt. De studie uit 2016 van het Human Rights Centre van de Universiteit Gent onderzocht het beleid rond racisme. Dr. Ouald Chaib concludeerde dat racisme in vele vormen voorkomt. Naast de expliciete uitingen en daden van racisme ondergaan etnische minderheden dit ook dagdagelijks op veel subtielere en structurele wijze. Racisme komt zowel bewust als onbewust en zowel op individueel als op institutioneel niveau voor (Human Rights Centre, 2016). Hierdoor is het voor slachtoffers nog steeds moeilijk om racisme en discriminatie te bewijzen. De bereidheid om dit te melden is bijgevolg niet altijd groot. Zoals de cijfers hierboven aantonen, worden mensen met een migratieachtergrond nog vaak uitgesloten van de arbeidsmarkt, binnen het onderwijs, bij de dienstverlening en in nog andere domeinen. De kansen die hen hierdoor ontnomen worden, hebben catastrofale gevolgen voor henzelf en de brede samenleving. Online platformen zoals #dailyracism en de hashtag #allemaalvanbelang zorgen ervoor dat ervaringen van mensen die racisme ondergaan, worden vastgelegd en vertellen ons dat het probleem veel groter is dan blijkt uit het aantal effectieve meldingen bij Unia.

Bovendien stelt Naïma Charkaoui in haar boek “Racisme: over wonden en veerkracht”, dat we ons teveel focussen op de dader en te weinig op het slachtoffer. Ze wil meer slachtoffercultuur, waarbij er meer ondersteuning aan het slachtoffer wordt geboden, wat automatisch ook de afkeuring en verwerping van de daad impliceert (Charkaoui, 2019). In heel veel internationale onderzoeken, studies en rapporten komt België als een slechte leerling naar voren en wordt het door internationale instellingen op de vingers getikt. Dr. Ouald Chaib concludeert dat de nood aan een structureel en allesomvattend antiracismebeleid zeer groot is en pleit voor het betrekken van alle relevante actoren, waaronder ook academici, middenveldorganisaties en uiteraard de slachtoffers zelf (Human Rights Centre, 2016).

Polarisering of de kloof tussen verschillende bevolkingsgroepen

In de Vlaamse Migratie- en Integratiemonitor geeft men de algemene “intolerantie-index” weer aan de hand van 4 stellingen. Hoe hoger de index, hoe negatiever de houding tegenover vreemdelingen en migratie. De cijfers geven weer dat de houding in 2015 significant positiever is geworden en worden ook bevestigd voor het jaar 2016 en 2017 (VMIM, 2018). Dit wordt ook bevestigd in de Gemeente- en stadsmonitor van het Vlaamse Agentschap Binnenlands Bestuur: vooral in centrumsteden blijkt het sentiment tegenover andere culturen de positieve richting uit te gaan (Agentschap Binnenlands Bestuur, 2018). Van waar dan het idee van een steeds groter wordende kloof tussen verschillende bevolkingsgroepen? We merken dat de uitholling van de democratie en de opmars van (extreem)rechts over heel Europa – en zelfs daarbuiten – te voelen is. Als we naar de resultaten van de voorbije verkiezingen in België kijken, kunnen we niet ontkennen dat er een verrechtsing van de samenleving plaatsvindt. Door het grote wantrouwen van burgers in de traditionele partijen kwam het Vlaams Belang als grote overwinnaar uit de stembus. Het beleid uit de vorige beleidsperiode, samen met de framing van de zogenaamde vluchtelingencrisis en het religieusextremisme binnen de islam zorgen ervoor dat burgers uit angst op extremen stemden. Bevolkingsgroepen worden tegen elkaar uitgespeeld: men gebruikt de polarisering om de eigen politieke agenda door te drukken. Niet enkel worden burgers met Belgische herkomst tegen burgers uit migratie opgezet, maar zoals al eerder aangehaald ook rijk tegenover arm, hooggeschoold tegenover laaggeschoold, werkenden tegenover werkzoekenden, jong tegenover oud, hetero’s tegenover de LGBTQ+-gemeenschap, … Het wij-zij denken blijkt de makkelijkste tool om stemmen te scoren. De cijfers van bovengenoemde rapporten liegen niet, maar het zijn wel algemene bevindingen gebaseerd op een aantal stellingen. Er zijn verschillen te zien naargelang de leeftijdscategorie, de verstedelijkingsgraad en het geboorteland. Hoe jonger en hoe meer verstedelijkt het gebied waar men woont, hoe positiever men staat tegenover migratie en diversiteit. Mensen van buitenlandse afkomst die in België zijn geboren zijn ook meer positief ingesteld rond dit thema dan personen van buitenlandse afkomst geboren buiten België (VMIM, 2018). Naargelang men minder in een stedelijke context woont, geeft men vaker aan dat een groot aandeel of (bijna) iedereen in de buurt een Belgische herkomst heeft. Men komt dan minder in aanraking met verschillende culturen en etniciteiten en staat meer wantrouwig tegenover wat “vreemd” lijkt. Cijfers tonen ons dat de verschillende herkomstgroepen buiten hun werk weinig contact met elkaar hebben (tussen de Belgische en andere herkomstgroepen en tussen de verschillende buitenlandse herkomstgroepen onderling). Daarnaast staat minder dan de helft van het aantal respondenten met Belgische herkomst positief tegenover het hebben van een nieuwe buur met een herkomst buiten de EU (Turks, Marokkaans of Congolees). Dit aantal ligt boven de 60% voor het hebben van een nieuwe buur met een Spaanse of Italiaanse herkomst. Over het algemeen leven de bevolkingsgroepen naast elkaar (VMIM, 2018).

De islam zou een bedreiging vormen voor de eigen westerse cultuur: een minderheid vindt dat de islam samengaat met de westerse manier van leven. Meer dan 70% van het aantal respondenten van Belgische herkomst maakt zich zorgen over geweld tegen personen van de eigen herkomst, gepleegd door andere herkomstgroepen. In elke herkomstgroep is ongeveer 80% van het aantal respondenten bang van mensen die in naam van extremistische groeperingen geweld gebruiken (VMIM, 2018). In het algemeen vinden de meeste respondenten uit het rapport van de Vlaamse Migratie- en Integratiemonitoring dat mensen met een andere herkomst hun eigen cultuur en manier van leven moeten kunnen behouden. Als men dezelfde vraag stelt maar dan koppelt aan werk of school, dan zijn de meningen verdeeld over de verschillende herkomstgroepen en staat men hier negatief tegenover (met uitzondering van de Marokkaanse en Turkse herkomstgroep). Ook geeft een minderheid van de respondenten met een andere herkomst aan het gevoel te hebben dat ze door anderen niet als Belg worden beschouwd, al voelt een groot deel van hen zich wel Belg (VMIM, 2018).

Als we kijken naar de kloof tussen de LGBTQ-gemeenschap en de rest van onze samenleving merken we dat de algemene aanvaarding van holebiseksualiteit in België de laatste jaren steeds meer is toegenomen. Toch stoten holebi’s vandaag de dag nog steeds op vooroordelen, onbegrip, discriminatie en geweld binnen al de geledingen van onze samenleving. Volgens de resultaten van de SID-survey ligt de aanvaarding van holebiseksualiteit bij de buitenlandse herkomstgroepen moeilijker dan bij de groep van Belgische herkomst. 7 op de 10 personen van Belgische herkomst zouden het oké vinden als hun kind een partner heeft van hetzelfde geslacht. Bij de Marokkaanse en Turkse herkomstgroep is dit minder dan 1 op de 10 (VMIM, 2018).

Religieus extremisme en (de)radicalisering

De opkomst van het religieus extremisme in Europa na 2003, met de invasie in Irak en het ontstaan van de Islamitische Staat (IS), zorgde ervoor dat in 2013 de eerste Belgische Syriëstrijder naar Syrië vertrok. Tot 2016 vertrokken in totaal 451 Syriëstrijders. 195 komen uit Vlaanderen waarvan 97 uit Antwerpen en meer dan 140 uit het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (De Standaard, 2016). Met de terugkeer van een deel van die Syriëstrijders heerst de angst voor aanslagen in heel Europa. In 2014 ging er vanuit het beleid grote aandacht naar de “deradicalisering” van (potentieel) “geradicaliseerde” jongeren met moslimachtergrond. Volgens prof. Rik Coolsaet werd radicalisering onterecht gezien als een uniek, hedendaags proces en exclusief toegepast op ‘moslimradicalisering en -terrorisme’ (Coolsaet, 2015). In de zogenaamde deradicaliseringsplannen van de overheid werden de context en de grondoorzaken die aanleiding zijn voor het vertrek van heel wat jongeren met een moslimachtergrond volgens Coolsaet grotendeels genegeerd. Dit maatschappelijk probleem werd volgens hem niet grondig aangepakt. Containerbegrippen werden te pas en onpas gehanteerd en zorgden ervoor dat een hele groep in onze samenleving zich geviseerd voelde (Coolsaet, 2015).

Zoals eerder al vermeld steeg sinds de aanslagen in België en in Frankrijk niet alleen de angst voor moslims maar ook het aantal meldingen van islamofobie bij Unia35. De maatregelen die de overheid invoerde ter bevordering van de veiligheid en de bestrijding van de terroristische dreiging zorgen mede voor een ongunstig maatschappelijk klimaat voor de moslims. Unia ging het verband na tussen deze maatregelen en de stijging van het aantal meldingen van discriminatie. De organisatie spreekt in het rapport “Maatregelen en klimaat: Gevolgen na de aanslagen” over een nieuw fenomeen en een dubbele uitdaging: het waarborgen van de veiligheid voor elke burger én het waarborgen van de rechten van elke burger (met name het vermoeden van onschuld, het recht op een eerlijk proces, de vrijheid van meningsuiting, enz.) zonder een onderscheid te maken op basis van afkomst of geloof (recht om niet gediscrimineerd te worden). De – naar mening van Unia – omslachtige maatregelen viseren burgers met een moslimachtergrond, schenden hun burgerrechten en versterken het wantrouwen binnen de samenleving. Daarnaast worden het vertrouwen in de overheid geschaad en de inclusie van alle burgers in de samenleving belemmerd. Een vicieuze cirkel die ervoor zorgt dat individuen zich terugplooien op zichzelf en op hun gemeenschap. De maatregelen hebben grote traumatische gevolgen voor burgers die slachtoffer zijn van deze vorm van discriminatie (Unia, 2017). Radicalisering wordt onterecht gezien als een specifiek probleem onder moslimjongeren, terwijl de opkomst van extreemrechts radicalisme evenzeer een hedendaags probleem is. Volgens Europol zorgt de polarisatie van het migratiedebat ervoor dat extreemrechts sneller naar geweld grijpt (De Morgen, 2018).

Het middenveld en de uitdaging van diversiteit

In de voorgaande hoofdstukken bespraken we de verkleuring van de samenleving en de superdiversiteit binnen die samenleving. Deze worden gezien als een uitdaging voor het verbinden van mensen. Zo is de civiele maatschappij een cruciaal onderdeel van het Vlaams sociaal weefsel die voor deze verbinding zorgt. Echter in welke mate is het sociaal middenveld de weerspiegeling van de gehele samenleving? In welke mate bereikt het middenveld de groeiende etnisch-culturele diversiteit van onze Vlaamse samenleving? Laoukili, Oosterlynck en Cools bevroegen de Vlaamse middenveldorganisaties en gaven dit weer in de paper “Etnisch-culturele diversiteit in het Vlaamse middenveld” (CSI Flanders, 2019).

Volgens de onderzoekers ziet 69% van de bevraagde Vlaamse middenveldorganisaties voor zichzelf diversiteit als een uitdaging. De uitdaging gaat niet alleen over de interne diversiteit van de organisatie, maar ook over de omgang ermee. De onderzoekers stellen dat hoe meer de organisaties in contact komen met de huidige diversiteit (mensen met migratieachtergrond in de doelgroep en vrijwilligers, gevestigd in centrumsteden), hoe meer ze bewust zijn van de uitdaging (CSI Flanders, 2019). Slechts één derde van de organisaties bereikt gemengde groepen. Eén op tien heeft voornamelijk mensen uit migratie als doelgroep. Als men naar het vrijwilligersbestand kijkt, bereikt één vijfde een gemengde groep en één tiende een grote meerderheid of voornamelijk mensen afkomstig uit migratie. De minst diverse organisaties blijken vrouwen- en seniorenorganisaties te zijn en de etnischculturele, de armoede en sociale inclusie en de noord-zuid ontwikkelingsorganisaties bereiken het meest mensen uit migratie (CSI Flanders, 2019).

Ook de SID-survey geeft aan dat via het verenigingsleven diverse ontmoetingen relatief beperkt blijven, omwille van een beperkte deelname aan het verenigingsleven door respondenten met een migratieachtergrond en doordat de verenigingen eerder homogeen zijn (VMIM, 2018). In het onderzoek concludeert men dat de organisaties vaak niet weten wat er misloopt door een gebrek aan kennis over het aantrekken van en het omgaan met personen met een migratieachtergrond. Ook legt vier vijfde van de organisaties niet de oorzaak bij zichzelf, waarop de onderzoekers de vraag stellen of er nood is aan meer reflexiviteit over de eigen aanpak van diversiteit (CSI Flanders, 2019).

Individualisering van de samenleving en de “nieuwe vrijwilliger”

Een hedendaagse sociologische trend is de voortzetting van de individualisering die leidt tot een lossere band tussen het individu en de samenleving. Hierbij is de individuele beslissingsvrijheid belangrijk. In de literatuurstudie van Beullens en Storms over de individualisering en de impact op het vrijwilligerswerk stellen de onderzoekers dat men steeds meer de vrijheid heeft om keuzes te maken waardoor men meer tot persoonlijke keuzes aangetrokken is dan tot het behoren tot één massa. De verzelfstandiging van het individu is hier een gevolg van (Vormingplus, 2007).

In zijn boek “Borderline times” spreekt De Wachter over individualisering. Hij stelt dat er steeds meer focus ligt op zelfontplooiing en zelfrealisatie, waar iedereen zelf verantwoordelijk voor is (De Wachter, 2011). Dit heeft ook effect op het vrijwilligerswerk. Mensen zijn op zoek naar vrijwilligerswerk waar ze zelf iets uit kunnen halen, met het oog op die zelfontplooiing en zelfrealisatie en minder uit altruïstische overwegingen. Zo ontstaat een nieuwe type vrijwilliger binnen het vrijwilligerswerk. Volgens de literatuurstudie van Vormingplus gaan nieuwe vrijwilligers meer korte termijn engagementen aan (episodische vrijwilligers), waarbij ze kiezen voor meer taakgerichte en afgebakende engagementen. Men is niet langer trouw aan één organisatie waardoor het moeilijk is om sterke banden te creëren met dit type van vrijwilligers. De nieuwe vrijwilliger gaat eerder ‘shoppen’ en wil iets halen uit het vrijwilligerswerk. De nieuwe vrijwilliger geeft zelf invulling aan het vrijwilligerswerk en wil resultaten en successen zien (Vormingplus, 2007). Er ontstaat een onderscheid tussen vaste en ad-hoc vrijwilligers. Dit betekent dat organisaties en verenigingen zich steeds meer zo moeten organiseren dat deze nieuwe vrijwilligers ook een plaats krijgen in hun organisatie. De oude stijl van vrijwilligerswerk komt vooral nog voor in organisaties uit de traditionele zuilen, Vlaams-voelende organisaties en etnisch-culturele organisaties, terwijl de nieuwe stijl bij politieke organisaties, organisaties rond ontwikkelingssamenwerking en noord-zuid problematiek en ideologisch geïnspireerde organisaties terug te vinden is (CSI Flanders, 2018).

Als we naar het profiel kijken van vrijwilligers toont recent onderzoek van CSI Flanders aan dat vooral hooggeschoolden, mannen en ouderen meer aan vrijwilligerswerk doen. Kijken we thematisch, dan zien we dat vrouwen sterk vertegenwoordigd zijn in verenigingen rond armoede, ziekte en handicap en ontwikkelingssamenwerking. Opvallend is dat etnisch-culturele organisaties of organisaties gericht op intercultureel samenleven significant meer jongeren tellen: 30% van de etnisch-culturele organisaties hebben een meerderheid aan jongeren (CSI Flanders, 2018).

Ongelijke participatie aan het maatschappelijk leven

De Vlaamse Migratie- en Integratiemonitoring stelt binnen heel wat domeinen een kloof vast tussen de verschillende herkomsten. Die domeinen werden in de voorgaande paragrafen al uitvoerig beschreven. In deze paragraaf vullen we deze nog verder aan door de deelname aan het verenigingsleven, de cultuurparticipatie en de deelname aan het politiek gebeuren te bekijken. Amper 33% van de respondenten met een niet-EU herkomst is bestuurslid of actief lid bij een vereniging. Bij de respondenten van Belgische herkomst gaat het om 55% (VMIM, 2018). Ook de cultuurparticipatie van personen met een herkomst buiten de EU blijkt beduidend lager te liggen dan bij de andere herkomstgroepen. Als we kijken naar de resultaten voor de politieke participatie in ruime zin in de Vlaamse Migratie en Integratiemonitor, dan zien we dat deze ook vele lager liggen bij de niet-EU herkomstgroep. 47% van de respondenten van Belgische herkomst wordt voor de periode 2015-2017 beschouwd als politieke participanten. Bij de respondenten uit de buitenlandse EU-herkomstgroep gaat het over 41% en 34% voor de niet-EU-herkomstgroep. Bij de buitenlandse herkomstgroepen liggen die aandelen duidelijk lager (VMIM, 2018).

Personen met een niet-Belgische nationaliteit mogen zich sinds 2004 registreren om te stemmen voor de gemeenteraadsverkiezingen. De Vlaamse Migratie- en Integratiemonitor geeft aan dat tijdens de verkiezingen van 2012 amper 10,1% van de respondenten met een niet-EU nationaliteit en 13,9% met een EU-nationaliteit zich effectief als kiezer heeft ingeschreven. Heel wat respondenten die bevraagd werden voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 en die niet stemden, gaven aan dat ze niet wisten of ze stemrecht hebben. Vooral bij de Marokkanen is dit de voornaamste reden (VMIM, 2018). We concluderen dat mensen met een migratieachtergrond, en dan voornamelijk zij die een herkomst buiten de EU hebben, niet evenwaardig aan onze samenleving kunnen deelnemen.

De hefbomen die de Vlaamse Migratie- en Integratiemonitor aanhalen om dit te verhelpen zijn de volgende:
– inburgeringstrajecten;
– kennis van het Nederlands;
– toegang tot het internet.

 Technologische trends

Ondanks de snelle technologische vernieuwingen die nauwelijks bij te houden zijn, gaan we ons in dit hoofdstuk beperken tot de digitalisering van onze samenleving en de mogelijkheden die het gebruik van sociale media met zich mee brengt. Hiervoor gebruiken we vooral de cijfers van de Koning Boudewijnstichting (KBS, 2019).

Toenemende digitalisering

De digitalisering heeft onze samenleving radicaal en op korte tijd veranderd, waarbij er zich tal van nieuwe samenlevingsvraagstukken en ook nieuwe oplossingen aanbieden. Enerzijds veranderen en verruimen de mogelijkheden van mensen om kennis te vergaren, zich te verenigen en deel te nemen aan de samenleving. Anderzijds zorgt dit ook voor beperkingen waarbij digitale ongeletterdheid en het gebrek aan toegang tot het internet tot een ongelijke participatie leiden. Zoals men in de infofiche van de Koning Boudewijnstichting stelt: “Digitale basiskennis wordt in de toekomst even onontbeerlijk als lezen en schrijven was in de vorige eeuw” (KBS, 2019).

Digitaal uitgesloten zijn betekent ook sociaal uitgesloten zijn waardoor de toegang tot sociale rechten in het gedrang komt. Onderstaand schema uit de infofiche van de KBS geeft weer dat bijna 40% van de Belgische bevolking het risico loopt op digitale uitsluiting aangezien ze over geen of zwakke digitale vaardigheden beschikt (KBS, 2019). De mensen in deze groep zijn voornamelijk 55-plussers, laagopgeleiden en mensen met een laag inkomen.


Naast het gebrek aan digitale vaardigheden zorgt de afwezigheid van een internettoegang thuis dat heel wat mensen uit de boot vallen. Zo hebben 11% en 16% van de inwoners in respectievelijk Vlaanderen en Brussel geen internettoegang thuis, omdat ze internet niet noodzakelijk vinden, niet de vaardigheden hebben om er mee te werken, de kostprijs van de verbinding en het materiaal te hoog is of ergens anders tot het internet toegang hebben (KBS, 2019).

In het artikel “Digitale in- en uitsluiting van kwetsbare groepen” concludeert de onderzoekster Ilse Mariën dat de meerderheid van de individuen in sociaal kwetsbare posities steeds meer en meer van de digitale samenleving wordt uitgesloten. De kansrijke groepen daarentegen zien hun positie steeds meer en sneller versterkt worden doordat ze de digitale media strategisch inzetten. De kloof wordt dus steeds groter. Er is nood aan doorgedreven digitale inclusieve beleidsstrategieën en –acties (Mariën, 2016). Zo raken 16.000 ICT-jobs niet ingevuld wegens een gebrek aan de nodige skills. Men heeft begrepen dat men kinderen al van jongs af aan vertrouwd moet maken met de basisbeginselen van het programmeren, in de hoop dat ze zo getriggerd worden om hier meer over te leren (De Tijd, 2019).

Belang van sociale media groeit steeds meer

Het internet wordt al lang niet meer als louter informatiekanaal gebruikt. De opkomst van de sociale media, met de verschillende sociale platformen, zorgt ervoor dat het samenleven zich niet enkel afspeelt in de fysieke ruimte, maar ook in een sociale virtuele ruimte. Mensen vormen en onderhouden er sociaal kapitaal, associëren er zich met merken, initiatieven en strekkingen en
consumeren er informatie afkomstig uit hun netwerken (Kenniscentrum Vlaamse Steden, 2011). Ondanks de digitale kloof tussen kansarme en kansrijke groepen kan het gebruik van sociale media ervoor zorgen dat men makkelijker toegang heeft om digitaal te participeren. Mensen kunnen meer dan ooit via deze kanalen hun standpunt of mening uiten: het geeft mensen, ongeacht hun sociaaleconomische status, afkomst, geloof, … een stem. Platformen op de sociale media zijn een aanvulling van het publiek debat. Pieter Velghe schrijft in zijn artikel over sociale media en democratie dat meer mensen nu ook digitaal kunnen deelnemen aan een belangrijk deel van het democratisch proces, nl. samen (virtueel) samenkomen en in gesprek treden. De innovaties binnen de sociale media veranderen/verruimen de mogelijkheden van meer mensen om zich te verenigen en te participeren. Burgerbewegingen vormen zich online als gevolg van het grote gebrek aan vertrouwen in de democratische instellingen en in de politiek (Velghe, 2018).

Met de toename van het gebruik van sociale media breiden ook de mogelijkheden uit om sociaalculturele praktijken te organiseren, er over te communiceren en de werking te structureren. Heel wat organisaties springen dan ook mee op de digitale kar om communicatiestrategieën uit te denken om op een snellere manier een bredere doelgroep te bereiken. Kennis geeft macht maar het delen van kennis geeft ook macht (Kenniscentrum Vlaamse Steden, 2011). Dat zorgt ervoor dat je als organisatie op korte tijd voor meerdere mensen het aanspreekpunt kan worden om kennis te vergaren. Toch is er een keerzijde: sociale media zijn ook plekken waar haat massaal verspreid wordt. Ondanks de keerzijde kunnen we de sociale media niet meer wegdenken uit onze maatschappij. De voordelen die deze mediakanalen met zich mee brengen, scheppen opportuniteiten voor organisaties
als FMV.

Ecologische trends

Klimaatopwarming en slechte luchtkwaliteit

De aandacht voor het klimaat, vooral het voorbije jaar, is niemand ontgaan. Het ecologische bewustzijn groeit steeds meer en meer. De klimaatverandering vormt de grootste ecologische bedreiging voor de mensheid. De desastreuze gevolgen worden door verschillende internationale instanties, zoals de Europese Commissie, bevestigd:
– de stijging van de zeespiegel door het smelten van de ijskap, die voor erosie en overstromingen zorgen;
– de veranderende neerslag die voor overstromingen, slechte waterkwaliteit en waterschaarste zorgt;
– de hittegolven die droogte en bosbranden veroorzaken, maar ook oogsten doen mislukken. In steden liggen de temperaturen tijdens de hittegolven ook hoger dan op het platteland omdat al het beton en steen de warmte overdag opslaan om deze ’s nachts weer af te geven;
– het uitsterven van bepaalde diersoorten en planten, waardoor het hele ecosysteem uit elkaar dreigt te vallen.

Deze en andere gevolgen van klimaatverandering zullen grote kosten meebrengen voor onze samenleving en onze economie. Geen enkele regio blijft gespaard (Europese Commissie, jaartal
onbekend). Eén van de meest besproken thema’s binnen het klimaatdebat is de slechte luchtkwaliteit. Experten waarschuwen dat we door de stijging van de bevolking en de toenemende CO2-uitstoot snel moeten overstappen op een circulaire economie. Demografische veranderingen zoals de groei van de bevolking verhogen de druk op het milieu door de vraag naar ruimte, producten, diensten en energie (Het Laatste Nieuws, 2019).

Door de uitstoot van industrie en verkeer is onze lucht (vooral) in de binnensteden het slechtst. Net in de buurten waar de kansarmoede het grootst is. De directeur van het Instituut Maris Stella-Sint Agnes, Dimitri Meurrens, zegt in een interview dat dit grote gevolgen heeft voor de kinderen die er opgroeien en school lopen (De Standaard, 2018).

Duurzaam leven

België nam het engagement op om de Kyoto-akkoorden te respecteren en de CO2-uitstoot in 2050 met 50% te verminderen. In verschillende Belgische steden trof men een aantal maatregelen zoals bv. het invoeren van de ‘lage emissie zones’ om vervuilende auto’s uit de stad te weren. Zo zijn er talrijke maatregelen ingevoerd om het duurzaam leven aan te moedigen en zelfs af te dwingen bij de bevolking. Ecologisch bewust leven is echter niet voor iedereen vanzelfsprekend. Voor wie in armoede leeft, is duurzaam leven vaak een extra uitdaging. Niet iedereen heeft de mogelijkheid om slimme keuzes te maken, je moet daarvoor ook de middelen en de toegang tot publieke goederen hebben. Een te laag inkomen beperkt je in het kopen van biologische en ethisch verantwoorde voedingswaren, in het zuinig omgaan met energie omdat je woning niet goed geïsoleerd is, in het kiezen voor een elektrische wagen, enz. (ATD Vierde Wereld, 2019).

Politieke trends

Neoliberalisering en vermarkting

De neoliberalisering zet zich voort: de verantwoordelijkheid ligt steeds meer bij het individu en de samenleving is op een meritocratie gebaseerd. Als we maar genoeg ons best doen, kunnen we alles bereiken (Verhaeghe, 2011). De nadruk ligt op de actieve welvaartsstaat waar activering en responsabilisering de toon zetten. De relatie tussen de staat en het individu is hierbij wederkerig.
Beiden hebben ze rechten en plichten om de houdbaarheid van de welvaartstaat te kunnen verzekeren. De keerzijde hiervan is dat individuen aan hun lot worden overgelaten waarbij ze
gesanctioneerd worden wanneer ze niet bijbenen met de rest van de samenleving. Kwetsbare groepen worden hierdoor geschonden in hun grondrechten, want die zijn voorwaardelijk.

De neoliberalisering introduceerde voordien ook de marktlogica binnen de sociale sector en in de invulling van de politieke rol door middenveldorganisaties. Deze vermarkting van de sociale sector zorgt ervoor dat burgers als klanten en consumenten gezien worden. Volgens de onderzoekers van CSI Flanders verschuift de politieke rol van middenveldorganisaties om bij te dragen tot het publieke debat naar achter in functie van een grotere aandacht voor de dienstverlenende rol. Dit zorgt dus ook voor een depolitisering van de rol van het middenveld, waarbij men de organisaties meer als instrumenten van het beleid beschouwd. Toch kunnen we ook een trend naar een zeker re-politisering ontwaren, waarbij er ruimte wordt gecreëerd voor publiek debat. Deze ruimte claimt het middenveld terug op door deze op verschillende manieren in te vullen (door de orde te verstoren, door in te spelen op de keuzes van burgers in hun persoonlijke levenssfeer, enz.) (CSI Flanders, 2017).

Wijziging decreet subsidiëring en erkenning van het sociaal-cultureel volwassenwerk

De wijziging van het decreet voor het sociaal-cultureel-volwassenwerk schept nieuwe mogelijkheden binnen het sociaal-cultureel werk. Zo hebben we niet enkel de mogelijkheid om met groepen en afdelingen te werken, maar kunnen we ook individuen aanspreken. Daarnaast geeft de laboratorium rol de ruimte om te experimenteren en gebruik te maken van innoverende praktijken opdat we voor zowel oude als nieuwe maatschappelijke problemen nieuwe oplossingen of alternatieven kunnen vinden.

Voor een bronnenlijst of een verder uiteenzetting van het beleidsplan kan u contact opnemen met FMV.